Standbeeld Ritter Gerhard Chorus te Aken

Epiloog: Gerard Chorus in de herinnering van de burgers van Aken

Gebleken is, dat Gerard Chorus vele verdiensten worden toegeschreven, die niet op hem van toepassing zijn, althans niet met bronnen onderbouwd kunnen worden. Anderzijds zijn talrijke sporen van zijn activiteiten in dienst van de stad verloren gegaan of zo fragmentarisch overgeleverd, dat we nauwelijks een beeld van datgene wat hij gepresteerd heeft kunnen schetsen.

Vast staat echter, dat Gerard de belangrijkste burger is, die de stad Aken in de middeleeuwen heeft voortgebracht. De burgers van Aken hebben de herinnering aan de ridder dan ook hoog gehouden. Zoals men het gebeente van Gerard voor een definitieve teloorgang heeft weten te behoeden, zo zou men het als een even eervolle verplichting moeten zien de naam van de ridder met een monument te vereeuwigen. Juist ten tijde van de vermelde opgravingen in de dom, met ondersteuning van de kunstminnende koning Friedrich Wilhelm IV, scheen daar een kans toe te bestaan. Het Akener Genootschap ‘voor ondersteuning van zinvolle wetenschappen en nijverheid’ nam deze nobele taak op zich. Het Genootschap besloot tijdens zijn jaarvergadering op 17 april 1884 om een in enthousiaste bewoordingen gestelde oproep aan de burgers van Aken uit te brengen. Helaas bleef de uitvoering van het monument achterwege. Gebrek aan geld, de vraag waar het te plaatsen en het ontbreken van een portret zouden de redenen geweest zijn.

In 1848 werd het oude Katschhof ter ere van Gerard Chorus herdoopt tot Chorusplatz. Het is het plein achter het raadhuis, dat oorspronkelijk Hof werd genoemd, maar later de aanduiding Katschhof kreeg. Ook dit plein herinnert niet meer aan ridder Gerard, want enige jaren geleden heeft het de benaming Katschhof teruggekregen. In plaats daarvan werd de naburige nieuw aangelegde Ritter-Chorusstrasse naar de verdienstelijke burgemeester van de oude kroningsstad vernoemd. Zo’n acht à negen jaar geleden heeft men het plan opgevat om op de Katschhof een Ritter-Chorusfontein te plaatsen. Maar ook dit plan vond geen doorgang.

Momenteel getuigen buiten de Ritter-Chorusstrasse nog slechts twee beelden van de betekenis van de ridder. Het ene staat onder het baldakijn aan de zuidzijde van het raadhuis, aan de zuidwesthoek van het trapportaal, het andere aan de zuidelijke aansluiting van het octogoon van de dom. Dit werd in 1873, het andere in 1900 vervaardigd. Hoewel toen reeds de oorkonde van de Burtscheider aflaatakte met de beeltenis van de ridder bekend was en archivaris Pick de wens uitsprak het beeld naar deze gelijkenis te maken, schiep men een beeld naar vrije fantasie. Helaas stelt het beeld op het dom-octogoon Gerard als bouwmeester voor. Hij draagt namelijk een bouwtekening in de rechterhand, met daarop de omtrekken van de fundamenten van de dom. Dit wijst dus op een functie die de ridder waarschijnlijk nooit heeft uitgeoefend, nog afgezien van het gegeven dat in die functie zijn betekenis voor de stad zou hebben gelegen.

Bijlagen: Vier oorkonden die Gerard Chorus vermelden

(Latijnse en oud-Duitse/oud-Nederlandse teksten, vertaald door Jeroen Chorus.)

I.

Oorkonde van 24 mei 1337

Staatsarchief Düsseldorf, Mariastichting Aken, nr. 168

Universis presentes literas visuris et audituris nos Jordanus de Stockeym armiger et Detmodis, frater et soror, legitimi et proximiores heredes quondam honorabilis viri Wilhelmi de Stockeym, cantoris canonici prebendati ecclesie beate Marie Aquensis Leodiensis dyocesis, notum facimus et tenore presentium publice recognoscimus et protestamur, quod nos diligenti et matura deliberatione prebabita cum communibus consanguineis et amicis nostris in causa et requisitione, quam vel quas habuimus seu visi fuimus habere contra venerabiles viros dominos decanum et capitulum ecclesie beate Marie Aquensis dicte Leodiensis dyocesis, ratione testamenti seu ultime voluntatis dicti domini cantoris seu ex quacumque alia causa seu impeticione hereditarie successionis nobis et heredibus nostris competentibus, quoquomodo renuntiavimus et renuntiamus in his scriptis simpliciter et de plano libere et absolute bona fide omnique dolo et fraude exclusis et premissis, in cuius rei testimonium ego Jordanus pro me et sorore mea predicta sigillum meum presentibus literis duxi fideliter apponenda. Et ad maiorem roboris firmitatem omnium premissorum petivimus et obtinuimus a venerabili viro domino Rycaldo, dei gratia abbate monasterii sancti Cornelii Indensis Coloniensis dyocesis, necnon strenuis viris dominis Wernero domino de Rode, Arnoldo dicto Parvo, domino de Breydenbeynt, Arnoldo de Pomerio, dapifero terre Juliacensis, Gerardo dicto Chorus villico et advocato regalis sedis Aquensis, Rutgero de Druve, militibus, ut ipsi sigilla sua his literis ducerent apponenda in testimonium veritatis. Et nos Rycaldus, dei gratia abbas Indensis, Wemerus dominus de· Rode, Arnoldus dominus de Breydenbeynt, Arnoldus de Pomerio, Gerardus Chorus et Rutgerus milites confitentes et recognoscentes omnia premissa vera esse et ad instantes peticiones Jordani et Detmodis eius sororis predictorum presentibus literis sigilla nostra duximus fideliter apponenda bona fide et absque dolo.
     Datum anno domini millesimo trecentesimo tricesimo septimo feria sexta proxima post dominicam, qua cantatur Cantat.

Vertaling:

Aan allen die de onderhavige brief zullen zien en horen: wij, page Jordanus van Stockeym, en Detmodis, broer en zuster, wettige en naaste erfgenamen van wijlen de eerzame man Wilhelm van Stockeym, cantor, kanunnik en provenier van de Aker Heilige-Mariakerk van het Luikse bisdom, maken bekend, erkennen publiekelijk en bevestigen door de inhoud van de onderhavige brief: dat wij – na tevoren nauwgezet en rijp overleg te hebben gehad met onze gemeenschappelijke bloedverwanten en vrienden – in alle rechtszaken en opeisingen die wij hadden of geacht waren te hebben tegen de eerwaarde mannen de heren decaan en kapittel van de voornoemde Aker Heilige-Mariakerk van het Luikse bisdom, ter zake van het testament of de uiterste wil van voornoemde heer cantor, of uit hoofde van welke andere rechtszaak of eis van erfopvolging dan ook, die aan ons en onze erfgenamen toekomen, afstand hebben gedaan van de instantie, en in deze brief afstand daarvan doen, eenvoudig en zonder meer, vrij en volstrekt, te goeder trouw en met uitsluiting en achterwege lating van elke arglist en bedrog. Tot getuigenis daarvan heb ik, Jordanus, voor mij en mijn voornoemde zuster, mijn zegel aan de onderhavige brief getrouw doen hangen. En tot verdere bekrachtiging van al het vóórgaande hebben wij gevraagd aan en verkregen van: de eerwaarde man heer Rycaldus, bij de gratie Gods abt van het Indense klooster van de Heilige Cornelius (= Kornelimünster), van het Keulse bisdom, alsmede van de vastberaden mannen de heren Werner, heer van Rode, Arnoldus genaamd Parvus, heer van Breydenbeynt, Arnoldus van Pomerio, seneschalk van het Jülichse land, Gerardus genaamd Chorus, ambtsdrager en raadsman van de koninklijke Aker zetel, Rutgerus van Druve, allen ridder: dat zij hun zegels aan deze brief zouden doen hangen tot getuigenis van de waarheid ervan. En wij, Rycaldus, bij de gratie Gods abt van Inden, Werner, heer van Rode, Arnoldus heer van Breydenbeynt, Arnoldus van Pomerio, Gerardus Chorus en Rutgerus, allen ridder, belijdend en erkennend dat al het vóórgaande waar is, en, op de dringende verzoeken van voornoemde Jordanus en zijn zuster Detmodis, hebben wij aan de onderhavige brief onze zegels getrouw doen hangen, te goeder trouw en buiten arglist.
    Gedateerd in het 1337ste jaar des Heren op de zesde doordeweekse dag, volgend na de zondag waarop 'Cantate' wordt gezongen (= 24 mei 1337).

Aan deze oorkonde hangen zeven zegels:

  1. Een aanzienlijk beschadigd zegel van Jordanus van Stockeym: wapenschild met dwarsbalken, in het midden waarvan een ster, daarboven twee en daaronder een naar rechts gewende springende leeuw.
  2. Zegel van de abt: buste van een bisschop met het onderschrift: contra sigillum abbatis.
  3. Zegel van Werner von Rode: wapenschild met getande rand en vier palen.
  4. Zegel van Arnold Parvo: wapenschild met drie balken.
  5. Zegel van Arnold de Pomerio: wapenschild met dwarsbalken, daarboven twee hoefijzers, daaronder een hoefijzer.
  6. Zegel van Gerard Chorus: wapenschild met twee diagonaal over elkaar gelegde lelies, in de bovenhoek een ster.
  7. Zegel van Rutger de Druve: wapenschild met dwarsbalken, daarboven twee springende leeuwen, daaronder een springende leeuw.

II.

Oorkonde van 17 maart 1341

'Archief Kuylenburg in Holland, nr. 76'

In nomine Domini amen. Nos Gerardus dictus Chorus miles, Wolterus in Punt et Amoldus dictus Schifflart, provisores domus Sancti Spiritus Aquensis, notum facimus universis presentes literas visuris et audituris, quod honorabllis vir dominus Arnoldus miles, dominus de Breydenbenth, dedit et assignavit altari Sancti Spiritus predicta de suis bonis: pensionem annuam et hereditariam duorum modiorum siliginis mensure Aquensis boni paccial necnon censum hereditarium sex marcarum pagamenti Aquensis, quem censum idem dominus Arnoldus emit erga nos in bonis sancti Spiritus domus prefate. Quam pensionem annuatim in festa Christi, et censum predictum partim in festo Nativitatis beati Johannis Baptiste et partim in testo Christi singulis annis hereditarie et perpetue Paulus, qui nunc est procurator domus Sancti Spiritus, vel qui pro tempore fuit procurator ibidem, capellano altaris Sancti Spiritus predicti solvere debet et assignare de bonis Sancti Spiritus ubicumque sitis. Et bos redditus annuos et hereditarios idem dominus Arnoldus dicto altari comparavit in usus eiusdem capellani in remedium anime sue et suorum progenitorum in perpetuum.
In huius rei testimonium sigillum regalis sedis Aquensis ad causas unacum sigillo domus Sancti Spiritus supradicte his literis fideliter duximus apponendum bona fide omnique dolo in premissis excluso.
Datum anno Domini MCCCXL primo die beate Gertrudis virginis.    

Vertaling:

In de naam des Heren amen.
Wij, Gerardus genaamd Chorus, ridder, Wolterus in Punt en Arnoldus genaamd Schifflart, provisoren van het Aker Huis van de Heilige Geest, maken bekend aan allen die de onderhavige brief zullen zien en horen, dat de eerzame man heer Arnoldus, ridder, heer van Breydenbenth, gegeven en toegewezen heeft aan het voornoemde altaar van de Heilige Geest uit zijn goederen: een jaarlijkse en overerfelijke uitkering van twee schepel tarwe, Aker maat, van goede 'paccial'(?), alsmede een overerfelijke cijns van zes mark, Akens betaalmiddel, welke cijns dezelfde heer Arnoldus gekocht heeft van ons ten laste van de goederen van voornoemd Huis van de Heilige Geest.
En deze uitkering moet Paulus, die nu procurator van het Huis van de Heilige Geest is, of degene die tijdelijk aldaar procurator is geweest, jaarlijks op het Kerstfeest, en voornoemde cijns deels op het feest van de geboorte van de Heilige Johannes de Doper en deels op het Kerstfeest in de afzonderlijke jaren, overerfelijk en altijddurend aan de kapelaan van het altaar van de Heilige Geest betalen en toewijzen uit de goederen van de Heilige Geest, waar dan ook gelegen.
En deze jaarlijkse en overerfelijke inkomsten heeft deze heer Arnoldus voor voornoemd altaar aangeschaft ten gebruike van die kapelaan als redmiddel voor zijn (, Arnoldus',) ziel en die van zijn nakomelingen, voor altijd.
Tot getuigenis hiervan hebben wij het zegel van de koninklijke Aker zetel voor rechtszaken samen met het zegel van het bovengenoemde Huis van de Heilige Geest aan deze brief getrouw doen hangen, te goeder trouw en met uitsluiting van elke arglist in het vóórgaande.     
Gedateerd in het 1341ste jaar des Heren op de dag van de Heilige Gertrudis, Maagd (= 17 maart).

III.

Oorkonde van 13 januari 1353

'Uit de necrologie van de Münsterkerk hier ter stede. In bezit van Dr. Wangemann, Aken'

Cunt si allen luden, die diesen brief aynsient inde horent lesen, dat wir, deychen inde capittel van unser vrouwen zu Ayghen, bekennen, dat uns Herr Geirrart Chorus ridder inde sine eliche huisfrouwe vrouwe Katrine gegeven haint veirzich sehillinge grunt cens, die gelegen sint ayn dren morgen lants bi lanceborn, die giet Mathys Kumptzener half zu sint Johans messen inde half zu kirsmessen, dat wer ôse vorbeganc dùin sùlen neyst daichs alre selen daghe of bennen echt dagen dar no unbevangen. Inde so wan ne dat wer dit begenckenisse dùin sùlen, so sule wer des àvens zù vigilien eyn siden kleit spreyden inde vier kertzen dar úme setzen inde des morgens ze seilmeseen dat selve dùin, dan sule wer gheven unsen heirren, den kanunchen, die do int­geinwordich sint, inde niemen anders oyn die kenlich siech sint, ze vigilien echtaen schillinge, die si under ùn deylen sulen, inde ze seilmessen echtaen schillinge, also alse vorsprochen is, inde úme die ander vier sehillinge so sùle wer vier kertzen setzen úme dat siden kleit in de sint sy schuldich zeletzen. Weir dat sache, dat wer diese begancknisse niet in deden, alse hie vore gesehreven steit, des of got wilt niet gesehien ensal, so mùchte dis vùrsprochen her Geirrart of sine hùisfrouwe vrouwe Katerine of ôre rechte geherven oyn unsen zorn inde oyn unse wiedersprechen den vurspr. cens wieder nemen inde halden vor ere gerechte erve, alle argelist inde quode nuwe vunde uzgescheiden. In gezuichgenisse der woreide so haint wer, deechen inde capittel vùrgenant, unse goitz hùis siegel ain diesen brief gehangen, de gegheven ward int ior uns heirren, dat man schreif MCCC in den dri inde vunfcichsden jore ùp andaichs doutziender daghe.

Vertaling:

Bekend zij alle lieden die deze brief zien en horen lezen, dat wij, deken en kapittel van Onze Vrouwe te Aken, erkennen dat ons heer Gerard Chorus, ridder, en zijn echtelijke huisvrouw, vrouw Katrine, gegeven hebben veertig schellingen grondcijns die verbonden zijn aan drie (?) morgen land bij Lanceborn.
Die geeft(?) Mathys Kumptzener voor de helft op Sint Jans Mis (= 24 juni) en voor de helft op Kerstmis. En dat wij onze verrichting (?) doen zullen op de naastbije dag van Allerzielen (= 2 november) of binnen acht dagen daarna, onbevangen.
En wanneer wij deze verrichting doen zullen, dan zullen wij 's avonds op de vigilie (= de dag tevoren) een zijden kleed spreiden en vier kaarsen daaromheen zetten, en 's morgens op Allerzielen hetzelfde doen; dan zullen wij geven aan onze heren kanunniken die daarbij tegenwoordig zijn, en aan niemand anders, behalve de kanunniken die kennelijk ziek zijn: op de vigilie achttien schellingen, die zij onder hen verdelen zullen; en op Allerzielen achttien schellingen, net zo als voormeld is; en van de overige vier schellingen zullen wij vier kaarsen zetten om het zijden kleed heen, en dat zijn zij ten laatste schuldig.
Ware het zo, dat wij deze verrichtingen niet deden zoals hiervóór geschreven staat – waarvan God moge willen dat het niet zal geschieden – dan zou de voormelde heer Gerard of zijn huisvrouw vrouwe Katerine of hun erfgenamen rechtens, zonder onze toorn en zonder onze tegenspraak, de voormelde cijns terugnemen en behouden voor hun erfgenamen rechtens, met uitsluiting van alle arglist en kwade trouw (?).

Tot getuigenis van de waarheid hebben wij, voornoemde deken en kapittel, onze Gods-Huis-zegel aan deze brief gehangen, die gedateerd wordt in het jaar onzes Heren, dat men schrijft 1300 en het drieënvijftigste jaar, op het octaaf van de 'twaalfde dag' (= octaaf van Driekoningen).

IV.

Oorkonde van 21 mei 1355

Uit het ‘Haupt und hebregister aller brieff und siegull, so das gasthaus in und aussen der stad zu fordern hatt’, stadsarchief Aken.

Wir, richter und scheffen des koniglichon stoils van Aachen, der namen hernach gesetzt staen, thuen kundt allen luiden, die diesen brieff ain sullen sehen off horen, lesen und kennen offenbarllich, dat vor uns und imse gegenwordicheit kommen is ein ersaem man, ernfest Gerart Chorus ridder als mumber und vormunder des gasthaus in den Radermaert und der armen seichen ahn ein seide, und Herman waelne Heinrichs sohn was van Valckenstein, dem Gott
genoidt, ahn die ander seide, derselve Herman mit seinen guden mothwille und vorrath, in der zeit, das er es wol und von recht thuen mocht, so hat er verkocht und verkaufft erfflich, ewiglich und ummerme dem Gerart aIs momber und in urbar und zu nutz des gasthaus und der armen siebenzehn marck erbzins ahn dem haus zu Valckenstein, dat zu Aach in den Maert gelegen is, und dha nun inwohnendt is Johan van Valckenstein des Henrichs eidom was, so wie dat selve haus und hoff dha leit und gelegen is in grunde, vor und achteren, in längden und breiden mitt alle seinen recht und zu behoren und auch nit. mehr untengilt, noch beschwert en is, dan elff marck erfflichs zins, und ein marck leibzocht, alle jahr zu bezahlen die vorgenande 17 marck zeins zu penxstcn, van dem haus und vor ein seicher sum gelts, dat is zu verstaen, ygeliche marck gelts overhoit und nae gebuer umb sievenzehn marck penningk eix peygement, die demselven Herman zumahll wol bezahlt sient und van wilgenante summe gelts denselven Herman deme vorgen. ernfesten Gerart als momber des gasthaus gentzlich und zumahl vor uns quit hat gelassen und darauf verziegen mit mundt und mit dem halm overmitz diesen breiff, vorth so hat derselve Herman sich ausgethaen besitzunge und gebrauchunge des erfflichs zins ahn demselven haus, und alle des rechts, des er darahn hadde of hat, heudt zu dage, und hat darauf verzegen und verziegt mit mundt und mit den halm, in urbar und zu nutz des vorgen. Gerarts als momber, und alwegen vort in urbar und zu nutz des gasthaus in den Radermart und der armen seichen, vortme, so hat Johan van Valkenstein, des Hermans schwager, geloft und momber bekandt, undt geloft auf alIes, dat he hat und gewinnen magh, als ernfesten Gerart, der vorgellanten sievenzehn marck gelts ahn deme selven momber zu weren, binnen jahrs und boussen jahrs, und alle recht ansprach, krot und hindernis afzuthuen, in guten trewen sonder einiger kunne argelist, beheltnis rechts der grundtherren und der Zins dieser sievenzehen marck. In gezugnis der wahrheit und umb gantze waste stetigkeit, alle dieser puncten vorgenant, so hain wir Johann van Luigen, richter, her Johan Chorus, Volmer in Punt, Arnoldt Wilde, Mathis van Hoenkirchen, Henrich Rode, Arnoldt vau den Berge und er Cono van den Eichhorne, scheffen des koniglichen stoels van Aaehe, und umb beiden wille der partien, auff beider seide, uns siegelen ahn diesen breiff gehangen.
     Actum et datum anno a nativitate Domini millesimo trecentesimo quinquagesimo quinto, feria quarta ante Urbani pape, quod fuit 21. die mensis May.

Vertaling:

Uit het ‘Haupt und hebregister aller brieff und siegull, so das gasthaus in und aussen der stad zu fordern hatt’, p. 203, stadsarchief Aken.

Wij, rechter en schepenen van de koninklijke stoel van Aken, wier namen hierna gezet staan, doen kond aan alle lieden die deze brief zullen zien of horen, lezen voor en kennen openbaar, dat vóór ons en in hun tegenwoordig-heid gekomen is de eerzame man, de achtbare Gerart Chorus, ridder, als momber en voogd van het gasthuis aan de Radermarkt en van de arme zieken, ter ene zijde, en Herman 'waelne'(?) Henrichs zoon was van Valckenstein, aan wie God 'genoidt'(?), ter andere zijde.
Deze Herman heeft met zijn goede opzet en beraad, ten tijde dat hij het goed en rechtens doen kon, verkocht en verkoopt nu overerfelijk, eeuwig en 'ummerme'(?) aan Gerart als voogd en in het grondboek(?) en tot nut van het gasthuis en de armen 17 mark erfcijns op het huis Te Valckenstein dat te Aken aan de markt gelegen is, en waar nu inwonend is Johan van Valckenstein die een schoonzoon van Henrich was, zoals dat huis en hof daar ligt en gelegen is op de grond, van voren en van achteren, in de lengte en breedte, met al zijn recht en toebehoren, en ook niet méér belast en bezwaard is dan met 11 mark erfelijke cijns en 1 mark leeftocht.
De voornoemde 17 mark cijns zijn elk jaar te betalen op Pinksteren, van het huis en voor een welbepaalde som gelds, dat wil zeggen, iedere mark gelds 'overhoit'(?) en naar behoren om 17 mark penning 'eix'(?) betaling, die aan diezelfde Herman met name wel betaald zijn en van welke genoemde som gelds voornoemde achtbare Gerart als voogd van het gasthuis diezelfde Herman helemaal en met name vóór ons kwijting heeft verleend en daarvan afstand heeft gedaan met mond en met de halm, door middel van deze brief.
Voorts heeft dezelfde Herman zich ontdaan van het bezit en gebruik van de erfelijke cijns op hetzelfde huis, en van alle recht dat hij daarop had of heeft, vandaag, en heeft hij daarvan afstand gedaan en doet hij daarvan afstand met mond en met de halm, in het grondboek(?) en tot nut van de voornoemde Gerart als voogd, en in ieder geval voorts in het grondboek(?) en tot nut van het gasthuis aan de Radermarkt en van de arme zieken.
Voorts nog heeft Johan van Valkenstein, Hermans zwager, beloofd en voogd bekend(?), en beloofd bij alles wat hij heeft en nog mag winnen, als(?) achtbare Gerart, de voornoemde 17 mark gelds aan dezelfde voogd te garanderen, binnen het jaar en buiten het jaar, en alle rechtsaanspraak, 'krot'(?) en hindernis na te laten, te goeder trouw, zonder enige 'kunne'(?) arglist, behoudens het recht van de grondheer en de cijns van deze 17 mark.
Tot getuigenis van de waarheid en omwille van vaste bestendigheid van al deze voornoemde punten, hebben wij, Johann van Luigen, rechter, heer Johan Chorus, Volmer in Punt, Arnoldt Wilde, Mathis van Hoenkirchen, Henrich Rode, Arnoldt van den Berge en heer Cono van den Eichhorne, schepen van de koninklijke stoel van Aken, en ter wille van beide partijen, aan beide zijden, onze zegels aan deze brief gehangen.Verhandeld en gedateerd in het 1355ste jaar vanaf de geboorte des Heren, op de vierde doordeweekse dag vóór (het feest van) Paus Urbanus, hetgeen op de 21ste dag van de maand mei was.

Terug